Startpunt: Parkeerplaats Hengelhoefseweg, Zonhoven
Denk je aan augustus, dan denk je aan heide. En wie in België heide roept, krijgt al snel als reactie de Kalmthoutse Heide of de Mechelse Heide. Minder bekend, maar minstens zo mooi is De Teut, even ten westen van Genk gelegen.
Uit de verte klinkt een merkwaardig, haast mechanisch geluid. Alsof er ergens een oud dieselmotortje staat te draaien. In het eerste ochtendblauw blinken de laatste heldere sterren aan de hemel en dansen nevelslierten zachtjes op en neer, verder overheerst het duister. Een vlugge schim – formaatje merel – schiet door de lucht en kiest een eenzame berk uit als landingsplek. Het geluid is onmiskenbaar: de nachtzwaluw, een verborgen bewoner van heideterreinen. Met het krieken van de dag zit zijn nachtelijke activiteit erop. Dankzij een perfect camouflagekleed zul je overdag tevergeefs naar de nachtzwaluw zoeken. Andere vogels nemen het nu het stokje over. Op het Groot Ven snatert een eerste eend alsof ie een ochtendhumeur heeft. De meeste eenden dobberen echter rustig rond met de snavel nog diep onder het verenkleed verstopt.




We staan aan de rand van het water. De Teut betekent niet veel meer dan een boven het landschap uitstekend stuk terrein. De naam heeft dus niets met dronkenschap of rondtrekkende handelaars te maken heeft. Het Groot Ven ligt in een natuurlijke laagte. Veel overige watertjes zijn hier gegraven voor de viskweek. Die functie is nu al lang verleden tijd. Met speciale maatregelen probeert eigenaar Agentschap Natuur en Bos, het Belgische Staatsbosbeheer, nu specifieke soorten te behouden of terug te krijgen, zoals de waterlobelia.
De heuvels achter het ven zijn zover je kijken kunt gedrapeerd met een deken van fraai bloeiende heidestruikjes. Hier en daar groeit een grillige den, noeste eik of elegante berk. Na blonde duinen en vriendelijk rollende heuvels neemt de heide onder recreanten een keurige derde plaats in bij de meest gewaardeerde natuurlandschappen. Opmerkelijk detail: oorspronkelijk is de heide helemaal geen natuur, maar onderdeel van de agrarische bedrijfsvoering, geheel gelijk aan akkers en weilanden. Om dat te begrijpen, moeten we een heel stuk terug in de tijd.


Tijdens de laatste ijstijd is het koud, bitterkoud, maar belangrijker nog: gortdroog. Met een drooggevallen Noordzee veranderde België grotendeels in een ijzige woestijn. Krachtige winden kregen vat op het losse zand. Grote delen van het land verdwenen zo onder een deken van zand. Na de ijstijd keerden de planten terug, eerst dwergplanten, later ook de bomen.

Een paar duizend jaar geleden verruilde de mens zijn rondtrekkende bestaan voor een vaste woonplaats. De mens paste het landschap geleidelijk op steeds grotere schaal aan en begon deze steeds intensiever te gebruiken. Op de natste gronden verschenen hooilanden, op de drogere gronden akkers. Wat verder lagen de ‘woeste gronden’, aanvankelijk vooral bos. Hier haalde men hout en liet er het vee grazen. De arme zandgrond bood de natuur te weinig voedingsstoffen om zich te herstellen. Het bos degradeerde en de heide keerde terug in het landschap.


Grasland, akker, heide en bos, ooit een viereenheid in de agrarische bedrijfsvoering. Tegenwoordig heeft de heide geen commerciële waarde meer. Daarvoor is de grond simpelweg te arm. Juist die extreme omstandigheden maken de heide vandaag de dag zo waardevol. Boeren bemesten het land met (kunst)meststoffen om een zo groot mogelijke productie te behalen. Heide betreft precies het tegenovergestelde: het is extreem arm aan voedingsstoffen. Dergelijke omstandigheden zijn voer voor specialisten. Struik- en dopheide springen daarbij het meest in het oog, maar er zijn veel meer soorten die hiervan afhankelijk zijn.
Door bewegingen in de aardkorst komt dit deel van België omhoog. Normaal onbereikbare steenkolenlagen komen zo tamelijk dicht onder maaiveld te liggen. Begin twintigste eeuw ontdekte men deze steenkolenlagen en verschenen er mijnen. Toen de mijnen niet meer rendabel bleken, sloten deze in 1988. Wat bleef zijn de stortbergen, de terrils, die als hoge heuvels boven het omringende landschap uitsteken. Het kolenlijntje – nu het fietspad dat als een hoge dijk in het gebied ligt – vormt een ander overblijfsel uit de bewogen geschiedenis.




Tijdens onze wandeling wisselen droge en natte terreinen elkaar steeds af. Op de droogste delen groeien tussen de heide zeldzame korstmossen, kruip- en stekelbrem. Het zonnetje schijnt lekker vandaag. Daardoor krioelt het van het leven. Boven een breder deel van het pad vliegen zwermen zandbijtjes af en aan. Het wandelpad is voor hun een minuscuul stukje stuifzand. Voetstappen zijn nu eens geen directe bedreiging. De betreding houdt het zand namelijk open. Tussen de bijtjes rennen mieren driftig heen en weer. Zij hebben zich op deze plek duidelijk gespecialiseerd in het vangen van de zandbijtjes. Met meerdere mieren houden ze het slachtoffer in een stevige greep en verslepen het naar hun nest.
Voor onze voeten nog meer activiteit: in een oogwenk springen sprinkhanen weg, soms klein, dan weer wat groter. Eén daarvan heeft een opvallende kleur, althans, in de vlucht. Met gespreide vleugels valt kortstondig de blauwe kleur op van de blauwvleugelsprinkhaan. Eenmaal terug op de grond blijkt er van de kleurenpracht niets meer over. Met hun bruin- en grijstinten laten ze zich amper terugvinden. Pas bij een volgende stap vliegt er weer één op.




Op natte plekken komen we dan weer hele andere bijzonderheden tegen. Gagel verraadt zichzelf met een heerlijke aromatische geur. Zo opvallend de neus wordt geprikkeld, zo onopvallend is deze grijsgroene, toch best forse struik. Ook de twee soorten zonnedauw en klokjesgentiaan vallen niet op, maar dat heeft alles met het beperkte formaat te maken. Zoek ze op stukjes natte heide die recentelijk geplagd zijn.
Heel wat opvallender zijn de oranjebruine aren van de uitgebloeide beenbreek. De plant bloeit in juli, maar is nu ook het aanzien zeker waard. Over de opvallende naam van deze zeldzaamheid doen twee verhalen de ronde. Vroeger dacht men dat de plant direct verantwoordelijk was voor botbreuken bij vee. De plant groeit namelijk op kletsnatte bodems waarin het vee gemakkelijk wegzakt. Een andere verklaring voor de breuken is de zure standplaats van de beenbreek. Dieren de hier groeiende vegetatie aten, kregen broze botten met alle gevolgen van dien.


Toen de heide nog onderdeel was van het agrarische systeem, werd de heide doorlopend gebruikt, waardoor deze in stand bleef. Zou je nu niks doen, dan groeit het open landschap in enkele tientallen jaren helemaal dicht. Heide is namelijk een pioniersplant, een plant die zo’n beetje als eerste op arme grond verschijnt. Naarmate de bodem verrijkt, nemen grotere struiken en bomen het over. Het is een natuurlijk proces dat we overal tijdens de wandeling tegenkomen. Tussen de heide groeien optimistische dennen en berkjes, maar ook Amerikaanse vogelkers. Deze laatste is een zogenaamde exoot met een enorme groeikracht. Vogels zijn dol op de bessen en dragen zo in rap tempo bij aan de verspreiding van deze soort.
Heide heeft dus de hulp nodig van de mens. Om de heide te behouden grazen er op De Teut Kempische heideschapen. Zij doen zich vooral te goed aan grassen, maar laten de houtige gewassen staan. Grootschalige plagwerkzaamheden behoren tot het verleden. In plaats daarvan choppeert Agentschap Natuur en Bos de heide, waarbij stroken heide tot op de wortel verwijderd worden zodat deze zich kan verjongen. Hierdoor ontstaat veel variatie, ideaal voor allerlei insecten en reptielen, maar ook nieuwe groeiplaatsen biedt voor onder andere de klokjesgentiaan.
Deze route is eerder verschenen is Roots Magazine.